
Ze parkeren
e wolken hangen zwaar en de zondag is lang en bijna te breed. Ze parkeren auto’s.
Deze auto’s zijn misschien twee huizenblokken verder gereden naar de parkeerplaats langszij de vaargeul. De kudde zeeschepen keren terug naar de haven. Het tijdloze ritme. De zee vult. Het scherm van hun voorruit. De horizon, een eindeloze speler en de blik van de geparkeerde. Aangelijnd, Maersk en Scandia, trekken voorbij. De ene lijn waarop de vaargeul kan worden gelegd kruist een andere lijn waarop de geparkeerde kijkrichting van de auto’s leeft.
En ja mensen, het zijn deze twee lijnen die een kruis vormen. Het kruis dat wordt gedragen in het bestaan. Niets kan de blik uit de voorruit verstoren; geen vreemd onverwacht gebaar, geen schreeuw tegen de ruit, geen naar beneden stortende windvlaag die een afgewaaide hoed tegen de zijdeur jaagt. […]