(door Peter de Knegt)
ot mijn zevenentwintigste heb ik in de stad gewoond, in het Liskwartier, in Schiebroek en in Crooswijk. Met mijn jonge gezinnetje zijn we in de jaren 70 naar Lekkerkerk verhuisd, maar ik ben altijd in Rotterdam blijven werken. Ik kwam dus vaak in de stad. Nu ik gepensioneerd ben, kom ik dankzij Poëziepodium Ongehoord zelfs op zondag in de stad. ‘Ik ga naar de stad’, zei ik anderhalf uur geleden tegen mijn vrouw. De wedervraag: ‘Naar welke stad?’ zul je in Rotterdam en omstreken nooit horen.
Dichter bij de stad dan in de bibliotheek aan de Hoogstraat, waar de meeste van onze podia plaatsvinden, kun je niet komen. Waar nu de markt wordt gehouden, stroomde vroeger de Rotte naar de Maas. In de 13e eeuw werd de Rotte afgedamd. De bibliotheek staat pal naast de Rotte-dam, de plek waar Rotterdam begon. De Hoogstraat is de oude waterkering. Vanaf het Kerkplein voor de Laurens kun je nog duidelijk zien waarom de Hoogstraat Hoog-straat heet. Eeuwenlang was de Hoogstraat het centrum van de stad, gelegen tussen de landstad aan de noordkant en de waterstad aan de zuidkant.
Vlak bij de bibliotheek, aan de overkant van het plein, staat de Jan Prinsschool. Jan Prins was een Rotterdamse zeeofficier en dichter. Hij leefde van 1876 tot 1948 en zijn echte naam was Christiaan Louis Schepp. Zijn bekendste gedicht is ‘Rotterdam’, dat als volgt begint:
Te Rotterdam ben ik geboren, onder de adem van de Maas
En liep ik met mijn eigen stilte, temidden van het straatgeraas
Van zwaarbespannen sleperswagens ben ik passagier geweest
Door heel de stad heb ik gezworven, maar aan de kaden toch het meest
Voor een column is deze klassieker te lang en misschien ook wel te bekend. Ik wil graag een ander gedicht van Jan Prins onder uw aandacht brengen. Ik heb het over ‘de stad’ gehad en zo heet ook het gedicht waarmee ik deze eerste column afsluit.
Je hoefde aan Jan Prins als Rotterdammer niet te vragen aan welke stad hij dacht toen hij het gedicht ‘De stad’ schreef. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het gedicht past op vele Hollandse steden uit de tijd voor 1850, toen de steden nog niet uit hun voegen of beter gezegd uit hun singels waren gebarsten, uit de tijd dat de kerktoren en de stadsmolen nog de hoogste gebouwen van de stad waren.
De stad
In haar geboomtekrans verholen,
binnen de grachten, – laag en nauw
onder de lucht, waar in het blauw
de grote voorjaarswolken dolen, –
met daken, die tezamen scholen
om een eerwaardig oud gebouw
daar ik de schoonheid van aanschouw,
en rechts, aan ’t hoge pad, de molen, –
zoo ligt de stad, in de eenzaamheid
van ’t onafzienbaar land verloren,
diep onder het verheven licht.
Maar uit haar midden staat, bevrijd
van al wat duister is, de toren
tegen den hemel opgericht.
Jan Prins (1876-1948)
Peter de Knegt is voorzitter van Stichting Ongehoord dat Poëziepodium Ongehoord organiseert, een podium voor aanstormend en aanslenterend talent.