Ik open haar mond
n het bijzijn van de late zomervrucht, liggen handen als levendige verhalen die zijn grootgebracht. De bladeren bewegen in het goud van de dood en er liggen levendige verhalen die zijn grootgebracht in een schoot. Een schoot van een jas bij hoge muren van het leven. De hoge muren ooit aangeleverd en nu opzij wordt er geduwd. Terwijl de lucht straalt als een beiaardier. Ik open haar mond.
De nachten in haar takel ik naar boven, waarin de beiaardier met zijn ledlampen naarstig naar haar zocht. Naar wie ze ook. Ineens is daar geen sprake meer van – het spreken begint weer, komend vanuit handen in haar schoot. Het spreken rechtstreeks toegestaan door het koningspaar, de ministerraad en zelfs door de borsten van de ekster die handig hipt van gras naar stammig universum. Nog een hoofdletter, een rode muts en een doodgewoon antwoord. De inham van de vijver is een zwijger. Haar inham verzamelt de bladeren. De strakke spiegel verspreidt hier en daar, de bladeren.
De bomen en onze bladeren, onze riemen hangend aan de bladeren van de bomen.
Peggy Verzett