Als een hoognodig rekwisiet
ij zit op de bank in het park en oh ja het park zit met haar mee. Grijze krullen, aangestaard door takken, de rimpels afgedrukt in de basten, haar handen weten al lang van het waaien met de woordvlagen in de windkinderen. Wanneer het windstil is, ja het is windstil in het park waar niemand zit en waar zij eigenlijk op ieder uur – zij kan op ieder uur weer verschijnen als een hoognodig rekwisiet. Want iedere dag is dezelfde dag, dezelfde trechtervorm waarin iemand glijdt als een zitter op een bank zich begeeft om nooit of in dat geval, voor altijd – . En overal is daar weer de overkant. De jonge aanplant tussen oude bomen, zij gedragen zich goed. Kwajongens waren ze gisteren, toen ze het zwiepen in al hun vrije tijd, het zwiepen in een halve rij, haast nijdig werden ze tussen de oude bomen, en het was te zien hoe ze elkaar uitlachten tijdens het vallen van hun bladeren want wie de meeste liet was er het eerste bij. Het decor van gevels aan de overkant speelt mensen uit, ze stappen uit voordeuren en rijden terug in duisternis happend met hun auto-lampen. Daar zit ze weer, haar winterjas ook; die jas waarin nooit iets werkelijk gebeurt en stilte is ook maar een woord. Zes letters die een keer bij elkaar zijn gezet om uit te spreken wanneer stilte al weer – ssssst.
Peggy Verzett