U blijft maar komen
stond toch op het plein? In Praag.
Of. Langs de oevers van de Maas. Hier staat u, met uw krantje in uw hand in een rij. En dan kijkt u mij nadrukkelijk aan. Ik weet het, ongeloof woekert uit mijn blik. Waar u ook bent, waar ik ook sta. Op het plein in Lyon, op het terras tegenover het Prado. Uw baard doet Oost-Europees aan. Hij is vol. Lange grijze strepen verhullen uw mond. Uw mond lijkt weggestreept. Uw mond ligt diep verborgen. Gum een mond uit een gezicht en ogen zijn de brandende torens waaruit berichten worden gezonden. Niet de lachende tanden, plooien van de wangen, het kunnen nameten van goed gevormde welsprekende en niet zuinige lippen, maar de ogen. En uw schedel. Die is groot. Al deze werelden in uw haren. De wind waaide. Het was koud. Ik was op zoek naar het atelier van Zadkine in Parijs. Ik liep winderige bochten omver tussen hoge appartementwanden. Nergens een opening, een poort, een bordje. Ik zocht lang en het leek ver. Daar stond u op de hoek bij de krantenkiosk. Ik had u bijna de weg gevraagd. Naar het atelier waar u waarschijnlijk net was geweest? Dan had ik eindelijk uw stem gehoord. Er is altijd een stem waarmee u wordt geboren, een stem die zich bevindt achter het woud onder uw ogen.
Maar U blijft maar komen, zwijgen en staren. U staat in de rij terwijl u in het krantje tuurt en een film kiest. Uw tas hangt over uw schouder. Mijn aanwezigheid groeit in de pupilzakken van uw voorhoofd. Het kan toch niet zo zijn dat u in deze stad woont?
Peggy Verzett