Flanken zijn gebaren, lijnen zijn gebaren, jassen zijn gebaren
n de lege wachtende bomen ploept nog geen enkel blad naar buiten. Maar er vlak naast staan lieflijk. Zachtroze te wenken met jonge bloempjes. Lichtpronken doen ze en lichtzinken en ze landen als kleine melodietjes lief en zacht, omdwarrelend neergedaald in het natte gras. De vogel is gealarmeerd, ineens stijgt de vogel naar de hoogste kale tak. De jongen nadert met zijn bundel. In zijn handen gespannen soepele lijnen naar de halsbanden van de honden die hij loodst door de stad. Dit is geen gewone bezigheid. Hier komt veel training bij kijken. Hij laat ze alle zes draven met de flanken naast elkaar, af en toe een pauze inlassend, daarna weer verder door de fietstunnel naar het andere eind van de stad. Al zijn stille commando’s (wenkbrauwen die optrekken, een elleboog die iets naar buiten steekt, de linkervoet naar binnen afgezet) vloeien naar hun volgzame motoren. Er loopt eigenlijk één hond die bestaat uit zeven delen; zes kleine en een hoger loodrecht deel in een donkere jas gestoken, het deel waar de onbetwiste leiding genesteld zit. Flanken zijn gebaren, lijnen zijn gebaren, jassen zijn gebaren. Tussen de kleine zachtroze gebaren van de bloempjes en hun melkwitte neuriënde harten in, loopt de grote hond in zeven delen. De oogbuizen strak en sterk en stevig, waarin alle mogelijkheden in oneindig perspectief. Zeker wordt gesteld.
Peggy Verzett