Genoegwolf spuugt, loert
rijheid brengt warmte door het opengeslagen raam direct op de huid. Kijken naar de vogels die langs het raam scheren. Staarten die over de dakrand hellen en ja zeggen, dit ‘ja’ dat ze nooit verleren. In de krant lopen herten door een stad. Ze worden verdoofd, door de brandweer en naar een ander gebied gebracht waar ze veilig zijn. Een dolfijn zwemt door een sluis en ligt bij een boot te wachten in een haven en moet worden teruggeleid. Nieuw te ontginnen gebieden trekken aan nu de sporen van de mens niet meer hevig in de neuspapillen groeien. En beren komen naar een park. En wolven, ja… Genoegwolf is opgestaan. Genoegwolf spuugt, loert omhoog tegen een haargrens aan, schreeuwt met de stoot van een kogel alles uit het hoofd en gooit de rechtervuist tegen het eigen voorhoofd. De rechtervuist herhaalt, herhaalt, herhaalt, herhaalt. Vernedert zichzelf. De rem er eindelijk af. Genoegwolf kan niet volledig in quarantaine, hij moet uit het harnas van de beperking zichzelf bevrijden. Zichzelf bewijzen. Het geloof in cijfers is niets, de aanzet in zijn polsen gericht op handelen, op aanvallen, gericht op richten, verdrijven en vernietigen. Bijeenrennen. Opjagen. Er staan mensen bij de bushalte. Ze kijken verschrikt rond, zijn keelstoot heeft iets opgeroepen dat de schijnbare rust verstoorde. Waar is hij nu? Hij liep die kant uit, zeggen een paar. Wijzende gebaren. Ik heb hem niet gezien maar wel gehoord. Ja, hij liep naar de frietkraam. Kijk, daar staat hij bij het oranje uithangbord. Weer rammelt de paukenslag op het gespannen voorhoofdsvel. Iets kleiner nu. De verte heeft iets weg van een woest ballet onder regie van Pina Bausch. De regelmaat werkt.
Peggy Verzett