We willen ademen terwijl we wachten en we ademen
e wachten, we staan naast elkaar en zijn als een akker. In het midden van de akker ligt het vernietigde deel van gisteren. Dat al was vernietigd eergisteren. Het nieuws bracht nog een keer het nieuws en de bakker haalt nieuwe broden van achteren. Een dichter wilde ooit het witste wit uit het hart van de taal slaan. We dringen tegen de binnenkant van onze huiden, onze harten roepen naar een kudde van eenlingen, van voren ontwricht. We willen ademen terwijl we wachten en we ademen terwijl we wachten. Kleurloze berichten in onze gezichten laten toe. Er liggen gruwelijke bewegingen tegen zwarte levens onder het wit bemeeld platform. Nee, ik ben niet jouw neger en de bamboefluit ruist en klinkt over zemelen. Het lachend vallen is weg. We willen ademen terwijl we wachten en we ademen. Onze gezichten rijzen met de wind in de rug, de wanden van de bakker luisteren mee. Hoe eindeloos verbleekte de ets. Daar is hij weer, de bakker. Hij legt de hand op de toonbank van de vrede. We komen aan land. Door niemand in de voegen van het deeg gekneed. We houden ons lichaam, ons heden. Ons dagelijkse.
Peggy Verzett