Eenden met hun koppen in de veren
e stille voet aan de kade, het stille bloed van de kaken. Het groene gras van het plantsoen, het koene glas van het rantsoen. De brede boom in de middag, de lege koon in de vlagvlag.
Al het water in de plas, alle katers in een jas. De grote boten met hun dikke touwen, de blote poten van de dikke kauwen. De stenen in de straat, de benen in de geslachtsdaad.
De auto’s op de snelweg, de gaucho’s op ’t internet. De vogels in de lucht, de kogels in de brug. Het hangen van de vele bladeren, het kinbehang van de vergaderzalen.
De tijd als een uitgemolken smeltklok, de geit uitgestrekt boven op zijn hok.
De honden met de kiezen in hun bazen, de monden met het fruit in de glazen.
De fietsen in de stalling, het nietsen van de balling. De vakantie in de poort, de garantie in de poot. Nog meer eenden met hun koppen in de veren, nog meer entertainden met hun lopen in ’t verleden. De wind misschien rustig en in bed gelegd, het kind misschien levenslustig naar zichzelf trekkend met een vlecht.
Peggy Verzett