We staan bij de bakker
echt, we staan recht en opgericht, verspreid en uit elkaar, we zijn een akker. Mijn familie vertakte zich en is voor het grootste gedeelte afgebroken. Het heeft niets met de epidemie te maken, meer met natuurlijke selectie volgens de wetten van de ouderdom. De epidemie heeft zijn gezicht weer opgezet, zweefmoleculen streven. Ik probeer mijn rook in te houden voor andermans droombeeld. Wat iemand voor mij doet weet ik niet en houd me werkelijk niet bezig. Er liggen een paar broodjes op het wit bemeelde houten platform. Klein en netjes, bij de stichtingen in onze wachtende gezichten. In de verte ligt de horizon die zijn hoed afneemt voor de zon. In Nebraska is al het zetmeel gemodificeerd, wat zegt David Attenborough daarvan? We zijn een gewas waarvan de reis van wortel naar knop schimmige trekken vertoont. De enorme wereldcroissant vangt ons in zijn netten terwijl zachte tonen uit de geluidsboxen over de zemelen stromen. Dit is bemoedigend. Met de wind in de rug tussen de wanden van de bakker staan we een Goedkerk, aah, daar komt hij. Met zijn hand. Op de toonbank van de vrede komen we aan land. Heilig, als schuift hij van zijn hand het brood. Door niemand in de voegen van het deeg, rijzen we gekneed; in ons lichaam, ons heden, ons dagelijkse.
Peggy Verzett