Bewegende oogjassen naast stilstaande oogjassen
iemand is iets. De dunheid van warme spelonken. De bomen warm. Modieus warm. De angsten modieus warm. De oefening in bezinning modieus warm. De angsten voor de dunste glasscherven die zich in glinsterende ballen schuil houden. De rozen aan de buitenkant en de ernstige rozen aan de binnenkant. De families samentrekken en inkepingen in het vlees maken. Erfenissen in het gemoed. Geulen gegraven in het gemoed en op den duur is een gemoed niets anders dan een tweezijdig recept. Sommige cafés sluiten om 11 uur wanneer de mensen zich voorbereiden op het feest. Zo kan je niets vergeten op je lijstje. Bezinning oefenen. Het wordt snel donker en de lege vingers zijn open. De straten vragen om een kindeke met een kaars. Een die eeuwig brandt. Die niet uit te blazen is. De kaars blijft aan. De wind duwt zijn okselholte en de vlam kiest een richting, neemt bochten in de ogen van kindekes. Mensen blijven branden. Hier voege men niets toe, of. Het moet zijn. Dat.
‘Een frietje met’
De cafetaria puilt uit. Dronken staan ze voorlopig uitgebierd en schreeuwen om het goedkope voedsel. Bewegende oogjassen naast stilstaande oogjassen. De bewegende oogjassen bewegen de stilstaande oogjassen tot meedoen. Ze zingen. Ze joelen! Deze kent de cafetariahouder wel. Eens per week zijn ze in zijn salon aanwezig, zij mogen hem bij zijn naam noemen. Hij veracht hun grofheid niet. De rustige bestelling van een klant die om een frietje vraagt met mayonaise, verschilt niet veel van de uitgelaten bende die elkaar omver stoeit aan zijn toonbank op een zaterdagavond. De mens is toch mager of vet. Heeft brede of smalle lippen, is goed gekleed of niet. Meestal begeeft men zich in zijn ruimte omdat de reserves in de maag op zijn. Reserves die gelijk afnemen als de wendbaarheid van de geest. Het is bijna feest. Boven op de Edna bevriezen de woorden in je mond. Het deert niet. Zoals het ijzeren hek voor de leegte van een eigenaar, beroest in het vlak. Het deert allemaal niet.
Peggy Verzett