Ze parkeren
e wolken hangen zwaar en de zondag is lang en bijna te breed. Ze parkeren auto’s.
Deze auto’s zijn misschien twee huizenblokken verder gereden naar de parkeerplaats langszij de vaargeul. De kudde zeeschepen keren terug naar de haven. Het tijdloze ritme. De zee vult. Het scherm van hun voorruit. De horizon, een eindeloze speler en de blik van de geparkeerde. Aangelijnd, Maersk en Scandia, trekken voorbij. De ene lijn waarop de vaargeul kan worden gelegd kruist een andere lijn waarop de geparkeerde kijkrichting van de auto’s leeft.
En ja mensen, het zijn deze twee lijnen die een kruis vormen. Het kruis dat wordt gedragen in het bestaan. Niets kan de blik uit de voorruit verstoren; geen vreemd onverwacht gebaar, geen schreeuw tegen de ruit, geen naar beneden stortende windvlaag die een afgewaaide hoed tegen de zijdeur jaagt. Ze staan nu ook in de stad; op een hoek van een straat, ergens voorbij een boom. Overal hetzelfde tafereel; een hand rust in de schoot achter het stuur, de ander rust op het stuur of draait aan de knop van de radio, de romp is bejast en draagt het bleke hoofd, de blik aangelijnd op een kruis.
De cabine groeit uit zijn voegen en veegt weg wat er niet meer toe doet. Het gaat om. Het bestaan. Wanneer je niet de motor kan vinden om het bestaan mee op te winden, kan je dichtbij. Er tegenaan gaan zitten met de radio aan.
Peggy Verzett