Hij zou door de gangen van een universiteit
p afstand naar hem kijkend dacht ik aan een universiteit, hij zou door de gangen van een universiteit. En op bezoek gaan bij zijn grote familie. Een evenwichtige grote familie die hem had meegegeven wat er werkelijk toe deed in alle lagen der dingen.
Dat verraadde zijn hoed met de brede vilten rand behorende bij de herenjas, de flinke passen in de lederen wandelschoenen. Kortom, een echte heer komt dagelijks voorbij. Iedere dag rond de klok van tien komt hij van links naar rechts. Links ligt het Centraal Station. Komt hij bij haar op bezoek? Een familielid? Draait hij nachtdiensten? Van welke soort? Loopt hij door de eerste ochtendzon weer naar zijn huis? De zon schiet door, de lucht kleurt hevig blauw en op de bank neem ik plaats om een krant te lezen.
Op hetzelfde vlak gebeurt het, hij nadert, het is al een flink eind in de middag. Onder volle zonscheuten draagt hij zijn viltgerande hoed, zijn lange passen nemen het tegelpad in het plantsoen. Het is een kwestie van timing, op het goede moment verbaasd opkijken en zoeken naar oogcontact. Ik kijk op van mijn krant. Wij kijken elkaar aan en. Het raakt.
Uit vele rimpels van een verwarde, bijna dierlijke uitdrukking werpt zich iets uit het gezicht onder de rand van de hoed vandaan.
Er wordt naar mij gekeken met een onderzoekende blik.
Alsof er iets opmerkelijks in mij te vinden is.
Peggy Verzett