Woe Wei
e meeuwen houden hun bevederde vliegpennen op de toppen van de wind en zeilen erop weg. Hun omnipotente spanwijdtes varend terwijl ze om zich heen kijken, alsof ze de windstromen – waar die elkaar kruisen of stapelen – wikken en wegen voordat ze een andere richting opwalsen. Zie dan de manier waarop de poedel meeloopt met de baas, zijn oefeningen in de laagte over alles heen. Verderop, het ongemak van de oude kinderen die staan te vernikkelen in de kou. Een vrouw hangt haar haren op aan de wind. De motor geparkeerd op de vluchtstrook tussen twee wegen. De hoed van de man is groot. Nadrukkelijk draagt zijn adem hem onder de rand voor zich uit. Op het reclamebord de frisgroene kleur in pompende hartbeweging, knaloranje letters spugen alle woorden van de economie. Alles sluit erop aan; jonge mensen die opnieuw geloven in het concept dat je ergens in kan geloven en de bladeren nog verscholen, die het sein krijgen dat ze opnieuw kunnen, al lijkt het seizoen zijn rug te keren. En daar sta jij. In het weerspiegelende glas van de winkelpui. Haren verdwaald, handen in zakken, schouders opgetrokken, je kijkt de slaapkamer in. De tijdschriften om te lezen op de lage witte tafel, de vaasjes met de witte bloemen, de witte lege kopjes ook. De witte kudde van de kussens. De opengeslagen witte dekens. Het bed is als een geopende oester. De twee lampjes stralen zacht en trouwen hiermee het licht van de dag. Je wilt hier slapen. Een abonnement nemen op deze slaapkamer in de etalage. In al je doen en laten tijdens je slaap, de metseling toelaten van andermans ogen.
Peggy Verzett