Het was het denken maar
k liep niet tegen huizen op maar de losstaande witgekalkte muur langs het pad richting de zee, wilde ik in een spleet van een seconde, met mijn schedel doorboren. De grote witte vogels vlogen met hun halzen aan hun koppen zonder besef van zichzelf en brachten me nergens naar toe, het waren hun zwevende bogen en het drijven op die bogen die mij bijna afgunstig maakten want zo was er in mij bijna niets veranderd dat er absoluut niet blijven wilde. Ik had besloten om naar zee te gaan en ik zag de blonde branding, ze begroette mij met haar ruis, ik sloeg mezelf tegen een wang, ik had me voorgenomen om toch een ijsje te eten omdat we in november – zeker eind november niet – nooit een ijsje eten. Ik zag de ijsco-tent op de boulevard en ook al was ik vroeg, de zaak had zijn luifel al geopend en de bakken met de verscheidene kleuren, het was zondag en er waren al mensen op het strand en het weer was goed en ook geschikt voor een verzameling honden, dus ik liep en zag schitterende ogen die van hier, ik zag in sommige gezichten hoe Rembrandt ze had geschilderd, ik zag hun schorten en hun handen en hun kannen, hun buikpartijen en hun schouders, ineens voegde ik mij in de rij en vanaf dat moment werd ik rustig en zelfs blij, alleen al het kijken naar het geschep met de bolvormige ijscolepel in de langwerpige kleurrijke bak en daarna het afkloppen op het daarvoor bestemde punt tegen het ijsaltaar aan, deed mij goed; ik verheugde me, ik was aan de beurt, ik bestelde mijn chocolade-dwerg van de goede soort die in mijn binnenste heel snel alles in de maag verzamelde om wie ik ook was en altijd was gebleven, en tot rust bracht, het was het denken maar en niets anders.
Peggy Verzett