(door Liliane Waanders)
e werden onthaald met champagne, want we bestaan dit jaar twintig jaar. Ik was er donderdag voor de eerste keer bij, maar omdat iedereen die vindt dat hij/zij erbij hoort, er ook meteen helemaal bij hoort – dat is de filosofie van het Rotterdams Letterenoverleg – permitteer ik mij een welgemeend we.
Ik viel donderdag niet alleen vanwege die champagne met mijn neus in de boter. De bijeenkomst begon met een terugblik op wat in de voorbije twintig jaar bereikt is.
Twintig jaar geleden ‘was er van alles’, volgens de man die de geschiedenis van het Rotterdams Letterenoverleg bijna zonder te haperen reconstrueerde. Wat eraan mankeerde was dat we niet op de hoogte waren van elkaars bezigheden. Laat staan dat er sprake was van het afstemmen van activiteiten. Maar er was wel een gezamenlijk belang: het Rotterdams letterenklimaat verbeteren.
Dat gezamenlijke belang was groot genoeg om degenen die er toen in de letteren toe deden tot overleggen te verleiden.
Vier verbeterpunten werden er aanvankelijk geformuleerd (en er werden resultaten geboekt: 1. het opstellen van een gemeenschappelijke letterenagenda; 2. één keer per jaar een stedelijke activiteit organiseren die de letteren op de kaart zet (het Lezersfeest); 3. het stichten van een letterenfaculteit (de Noodfaculteit Letteren Rotterdam/de leerstoel ‘Literatuur en samenleving’) ; 4. Het initiëren van overleg (het Rotterdams Letterenoverleg).
Dat gehoord hebbende, konden de aanwezigen donderdag niet anders dan constateren dat de initiatiefnemers in hun opzet geslaagd zijn, want inmiddels is er ook nog de website Letteren010 en bestaat er een beroepsvereniging: Verzamelde werken.
Na die terugblik werd stilgestaan bij wat ons nog te doen staat. Het bleek dat ondanks de in het verleden behaalde successen de letteren er in Rotterdam op dit moment voor de buitenwereld nog net zo onzichtbaar bij liggen als twintig jaar geleden. Net als toen is de vraag: hoe zetten we de Rotterdamse letteren op de kaart?
Want hoewel de sector er zelf van overtuigd was en is dat ‘de letteren’ een gezonde, nobele kunstdiscipline zijn – tot het expliciet benoemen van de noodzaak van ‘de letteren’ liet het Rotterdams Letterenoverleg zich nooit verleiden; verdediging en legitimering van de sector waren niet aan de orde – waren de aanwezigen het er wel over eens dat de letteren wel een beetje extra aandacht en aanzien kunnen gebruiken.
Eenieder werd vervolgens van harte uitgenodigd om mee te denken. Om eerst maar eens ambities te formuleren. Later kunnen die ambities altijd nog in een vorm en een structuur gegoten worden.
Ondanks die uitnodiging werd het weinig concreet. Behalve dan de suggestie dat het misschien geen kwaad kan om niet alleen te overleggen en elkaar collegiaal te consulteren maar ook concrete, publieksgerichte activiteiten te ontwikkelen.
Ik weet niet of het waar is dat je pas erkenning krijgt van de politiek als je een publiek bereikt – dat beweerde iemand afgelopen donderdag – maar feit is wel dat wie aan de weg timmert en letterlijk en figuurlijk iets groots verricht – in de vorm van bijvoorbeeld een festival – gezien wordt.
Gezien worden stond voor het Rotterdams Letterenoverleg de afgelopen twintig jaar niet voorop. Het Rotterdams Letterenoverleg wilde vooral een platform zijn, een plek waar wie wat in de letteren wilde ondernemen op een enthousiast onthaal kon rekenen. Op bescheiden schaal werden er diensten uitgeruild.
Maar sinds die donderdag dat er stilgestaan werd bij de successen die de afgelopen twintig jaar geboekt zijn, lijkt het roer heel voorzichtig om te gaan. Het Rotterdams Letterenoverleg is zich er meer dan ooit van bewust dat ‘de letteren’ zich – net als de andere kunsten – als discipline, als sector moeten presenteren. De vraag is alleen nog even hoe (en aan wie).