Iemand die bombardeert, of het bevel tot een bombardement geeft,
zou zich eerst zelf moeten laten bombarderen.
– (H.J.A. Hofland)
14 mei 1940:
Mijn opa Harry is geen held
maar 22 en heeft honger
13.27 de koninginnesoep wordt geserveerd
13.29 hij blaast op zijn lepel, neemt een hap
13.31 de eerste bom valt op het Noordereiland
het dak kraakt
de woonkamer fikt
mijn opa roffelt de trap af
de laatste blik:
het tafelkleed in lichterlaaie
het roomwitte servies barst
in de hitte als popcorn
buiten verduistert gruis
de stad zwart-wit
zijn moeder hoest
zijn vader vloekt
‘Pak de- pak de- Laat ook maar!’
ze volgen de stroom
van stofwolkburen
naar de schuilkelder
door straten vol
bommen
vol
mensen
waarom zou je gillen
denkt mijn opa
als je moet rennen?
hij is de rest van zijn leven stil
werkt hard, wacht af
wie weet wanneer
de volgende valt
droge mond, kloppend hart,
met in zijn vuist de zilveren lepel
waar hij net nog mee at
hij staat daar nog steeds
ondergronds
ging zelf nooit af,
maar stolt en stolt en stolt
Elfie Tromp
Op 14 mei 1940 verwoestten bommen onze stad. Jaarlijks herdenken wij de mensen die om het leven kwamen en alles kwijtraakten. Tijdens de herdenking op Plein 1940 draagt stadsdichter Elfie Tromp haar vierde stadsgedicht voor: ‘14 mei 1940, 13.27’.
Elfie deelt een persoonlijk gedicht over haar opa tijdens het moment van de verwoesting. Hij overleeft de aanval, maar is getekend voor het leven. 80.000 Rotterdammers overleefden, raakten alles kwijt en moesten verder leven met de consequenties. Consequenties die je niet kan opbouwen, zoals het stadscentrum, maar een leven met je mee draagt.
Op dit moment vallen er nog altijd bommen op steden en mensen. Tijdens de herdenking staan we ook stil bij hen die nu vechten voor hun leven.