(door Liliane Waanders)
e beloven niet veel goeds, die drie puntjes in de titel van de film die Wim Brands en Peter Gielissen op aandringen van zijn vrienden over Rogi Wieg maakten: Rogi Wieg (1962 – …). Alsof je dit keer op zijn dood kunt wachten.
Ook wat Franc Knipscheer ter introductie van ‘de laatste gedichten van Rogi Wieg’ op de site van uitgeverij In de Knipscheer schrijft, laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Zelfs nu het einde onafwendbaar wordt, en de lichamelijke pijnen de geestelijke langzamerhand inhalen, kan Rogi Wieg het dichten niet laten.’
Ik wist uit betrouwbare en literaire bronnen wel dat het erg was. Maar zo erg.
Bijna twintig jaar geleden zegde Rogi Wieg zelf zijn dood aan:
GEHEEL VERWACHT EN
AANGEKONDIGD IS VAN ONS HEENGEGAAN:
ROGI WIEG, 1962 – 1996
– dichter en schrijver –
Op brute wijze omgebracht op de Euromast
‘Je was goed in alles: boogschieten, kayakvaren, vlotbouwen, snowboarden en mountainbiken. Je leeft in ons voort.’
Waarna een lijst namen volgt:
‘Pappa, Mamma, Kati, Marieke, Bea, David, Irma, Nico, Martijn, Joost en S., Leon en Jessica de Winter, de familie Zwagerman, Gemma Nefkens, Wouter van Oorschot (‘Ik ben niet meer boos op je omdat je naar de Arbeiderspers bent gegaan. Ik zou zo graag nog een keer met je vergaderen over Tirade…’), Ronald Dietz (‘Helaas pindakaas. Die bestseller kunnen we nu wel vergeten. Ik maak wel een mooie pocket van je oude werk. Het geld daarvan gaat naar Marieke.’), Uitgeverij Maarten Muntinga (‘Nee, die pocket maken wij’), Wim, Wim, Frank, Jan en de anderen van de VPRO, Hanny Michaelis, Het Parool (Kunst), Matthijs van Nieuwkerk (‘Zonder jou mag Het Parool van mij verdwijnen’), de Volkskrant (Dag in Dag uit), Jaap, Jessica, Carel Peeters (‘Wat doe ik in dit rijtje? Ach, het kan nooit kwaad’), Anna Enquist, De Belastingdienst en vele, vele anderen (zie verder: de kunstpagina van deze krant).’
(uit: alleen met Internet: Kamer in de toekomst / Helga Ruebsamen en Rogi Wieg)
Dat was toen Rogi Wieg heel erg genoeg had van zijn eenzame opsluiting in de Euromast waar hij bij wijze van experiment en op uitnodiging van de VPRO verstoken van radio, televisie en telefoon, maar verbonden met het internet en voorzien van voedsel voor een week verbleef om net als Helga Ruebsamen voor hem verslag te doen van zijn bevindingen.
Toen kon ik er om lachen. Omdat het toch niet waar was. Omdat het zijn manier was om af te rekenen met de Internet-Killer.
Nu is het einde – zijn einde – onvermijdelijk en nabij.
Bijna een uur kijk ik naar Rogi Wieg die vragen van Wim Brands beantwoordt. Vragen die wortelen in zijn gedichten. ‘Wonderen’, ‘Onvoorstelbaar’ en ‘Dagen in Budapest’ maken dat hij zonder reserve over zijn vader en zijn moeder praat. Over hoe zijn ideeën over hen in de loop der jaren veranderd is. Met droge ogen vertelt hij dat hij geen liefde meer voelt voor de mensen die hij verantwoordelijk houdt voor zijn conditie.
Als hij het over de laatste woorden van zijn vader heeft, oogt hij minder onbewogen. Al relativeert hij wat op het eerste oog komisch klinkt: ‘Het wordt mistig. Nee, zo mistig wordt het ook weer niet’, zegt zijn vader als hem vanwege de naderende dood morfine wordt toegediend. Rogi Wieg wijdt dit nauwkeurige waarnemen aan de wetenschappelijke achtergrond van zijn vader.
Hij vertelt hoe alles – het dichten, de muziek, het schilderen – hem kwam aanwaaien. Behalve proza. ‘Proza was werk.’ Als het niet vanzelf ging, hoefde het van Rogi Wieg niet.
De woorden destructie en melancholie vallen vaak.
Wim Brands moet uiteindelijk de balans opmaken. Hij constateert: ‘Wat is het leven uiteindelijk toch snel gegaan’, en vraagt: ‘Kijk je met spijt terug?’
Het antwoord lijkt de goede kant op te gaan: ‘De mooie dingen die ik heb willen maken, heb ik wel gemaakt. En ik zie ook wel dat het mooi is’ (terwijl hij even daarvoor nog benadrukte dat hij iets moois wilde maken om erkenning te krijgen).
Maar dan maakt Rogi Wieg kenbaar wat hij heel graag zou willen: ‘Ik zou opnieuw jong willen zijn. Ik zou opnieuw willen beginnen.’
Terwijl de kijker weet dat de dood ondanks zijn angst voor de dood in zijn ogen de enige oplossing is. Over hoe het hem vergaat is hij al een uur lang heel open geweest. Nooit maakte hij er een geheim van dat hij psychiatrisch patiënt is. Nu wijdt hij uit over het lichamelijk ongemak dat zijn lijden ondraaglijk maakt. Deskundigen weten min of meer wat hem mankeert, maar behandelen kunnen ze hem niet.
Rogi Wieg wil dood, op een door hem nader te bepalen tijdstip. Hij verwacht op grond van zijn ziektegeschiedenis in aanmerking te komen voor euthanasie. Hij verkiest euthanasie boven zelfmoord. ‘Ik heb het twee keer geprobeerd. Het is niets voor mij. Het is echt niets voor mij’, zijn zijn laatste woorden in Rogi Wieg (1962 – ).
Het blijft heel stil na afloop.
‘Hij is open en oprecht. Hij speelt toneel. Hij schmiert.’ Zeiden Wim Brand en Bas Kwakman, beiden ook onder de indruk, onafhankelijk van elkaar [misschien is Rogi Wieg joodser dan hij zelf zegt te zijn, lw].
Het gesprek vond plaats in januari. Toen schreef Rogi Wieg niet meer. Hij tekende alleen af en toe nog wat. Maar ‘vanaf 15 april 2015 stuurt hij met tussenpozen zijn uitgever zijn laatste gedicht(en). Het is beider wens deze afscheidsgedichten met zijn lezers te delen door ze te publiceren op het digitale platform van het literair tijdschrift Extaze. Op het moment van plaatsing van dit bericht telt de reeks 5 gedichten’, las ik gisterenmiddag nog op de site van zijn uitgever (In de Knipscheer).
Toen ik thuiskwam, waren de gedichten verdwenen. Dit ene gedicht redde ik, omdat ik het wilde delen:
Het rode leven regent
Aan de ene kant is er nog een kant.
Aan de andere kant is er geen kant meer.
Ik kan niet heen en weer, al zou tijd mij
dat wel toestaan. De schepping wil het niet.
De dood is de langste hoogte, voor- en zijkant
van het hout. Driedimensionaal niets waarin
ik liggen zal. Ik schrijf toch weer een vers over
wat er komen gaat. Komt dit door het weer vandaag?
Er valt rode regen* op de wereld. Het regent leven.
Misschien zonder DNA. Onwereldlijke maat die niet
naar niets toegaat als ik, maar komt vanuit het universum,
slingert door Het Al. Rode regen valt uit rode ogen
die wenen om de staat van zijn van lijf en stof.
En niets is een oud verhaal dat met lege handen
rooddoorweekt door de regen nooit meer thuiskomt.
Dit niets spoelt ook de rode regen niet naar huis
en niet meer weg. Zie: ik ben het, ik ben het maar.
(gedateerd: Amsterdam, 15 mei 2015)
PS: De titel zoals vermeld op de site van Poetry International klopt niet. De film heet Rogi Wieg (1962 – ) en niet Rogi Wieg (1962 – …). Alsof dat iets uitmaakt…