(door Erik Brus)
ʻIk ben geboren, Dean Andrew Jake Bowen, uit gelaagde opmaak geborenʼ: zo staat op de achterflap van Bokman, de eerste dichtbundel van Dean Bowen. Bokman is dan ook te zien als Bowens zoektocht naar identiteit. Niet alleen zijn eigen identiteit, maar ook die van anderen wier levens de zijne op een of andere manier hebben geraakt. De identiteit van elk mens is in Bokman een kwestie van gelaagdheid, onderlinge beïnvloeding en veranderlijkheid.
Dean Bowen (1984) is dichter en performer. Al jaren is hij bekend om zijn bevlogen voordrachten op binnenlandse en internationale podia. Sinds begin dit jaar is er dan zijn eerste dichtbundel Bokman, inmiddels genomineerd geweest voor de C. Buddinghʼ-prijs (die hij niet won) voor beste debuut.
Het taalgebruik in Bokman is compact, veel zinsconstructies zijn afwijkend, interpunctie soms ook. Het geeft een licht vervreemdend effect. De taal lijkt steeds iets te schuren, zoals meteen in het openingsgedicht ʻtroebel vaarwaterʼ. In terloopse impressies wordt een beeld geschetst van naamloze mensen wier identiteit veel complexer is dan in hun alledaagse leven lijkt. ʻWe afwijzen elkaars lichaamstaal / stellen scherp op / aanname en vragen hoe het nu / of met de kinderen gaat // .et ceteraʼ. En enkele regels later: ʻDat lijf // een smet op het tafelkleed, / we proberen het thuis / te noemen maar / wassen te weinig / uit de vezels.ʼ
Mensen doen in de dagelijkse omgang aannames over elkaars identiteit – wellicht ook onvermijdelijk. Maar elk mens draagt sporen uit het verleden mee die niet onmiddellijk zichtbaar zijn. Persoonlijke geschiedenissen, afkomst, familie, de taal waarin iemand is opgevoed, de taal die hij of zij om zich heen heeft horen spreken – tot diep in ieders vezels zijn de sporen aanwezig. Zo dicht Bowen in ʻ.de ruwe handʼ over een oude Afrikaanse man: ʻhij weet niet van welke taal hij spreekt / een wiegelieddagdroom van een geboortedag voorbij // stigmatamanifest van oudewereldretoriek en een moeder verloren / de nog steeds gloeiende wangen van verzet / hij kent zijn vaders hand goed // alle dingen zijn afdrukkenʼ.
Bowen schrijft over zijn Surinaamse wortels en het slavernijverleden van zijn voorouders. Tegelijk is hij ʻvan de gronden van Rotterdamʼ waar hij nu woont, en van Zuid-Afrika waar hij verbleef. Lang niet altijd is duidelijk of de dichter zelf aan het woord is. Hij dicht niet alleen over anderen, maar hij laat ook hun stemmen klinken. Hij is net als ieder onderdeel van een groter geheel, en daarom is het zaak persoonlijke beperkingen te ontstijgen – ʻer zijn grenzen aan mijn verbeelding. (…) opbouwen is je lichaam opofferenʼ.
De taal waarin Bowen schrijft is, zoals gezegd, vaak grillig en tegendraads. Maar dat past bij de inhoudelijke rode draad van Bokman. Om tot inzichten over identiteit en je plek in de wereld te komen, kan het niet behaaglijk en geruststellend blijven. Er moeten ook dingen kapot: benauwende (zelf)beelden, stereotypes, aannames. Doordat het schuurt, heb je als lezer het gevoel dat er iets op het spel staat. Zo getuigt Bokman van een meeslepende zoektocht naar nieuwe, vrijere opvattingen omtrent identiteit.
Dean Bowen, Bokman, Uitgeverij Jurgen Maas, 2018, € 17,95