(door Liliane Waanders)
Als ik aan Mongolië denk, denk ik aan eindeloze vlaktes. Steppen met af en toe een joert. Een landschap mooi van eentonigheid. Gebied dat het uiterste vergt van zijn bewoners. Mens en dier zijn overgeleverd aan de omstandigheden. Zomer en winter houden er huis.
Nergens is Nederland zo extreem. Maar terwijl ik zijn gedichten lees, begrijp ik waarom Kees Francke (opgegroeid en opgeleid in Rotterdam) ze in een fictief West-Mongolië situeert. Neergestreken in Groningen, leeg land aan de rand, trekken de seizoenen aan hem voorbij. Hij maakt melding van het bijna niets dat hem daar omringt. De wind, wolken, weer; geluiden, het groeien van plant en dier, en af en toe loopt er een mens door zijn beeld.
(Kees Francke was niet de enige die in Groningen Mongolië zag. Stan van Houcke ziet parallelle uitzichtloosheid. Hij tekent wat hij van die omgeving vindt op in Dat blijft geheim: reizen door Nederland (2006):
‘Beerta ligt, geloof het of niet, zevenhonderdvijftig kilometer noordelijker dan Ulan Bator, de hoofdstad van Mongolië, waar het ’s winters meer dan veertig graden vriest en de temperatuur ’s zomers oploopt tot boven de veertig graden Celsius. Dankzij de warme Golfstroom is Beerta geen kopie van Ulan Bator. Toch zijn er veel overeenkomsten: Mongolië bestaat net als Noordoost-Groningen grotendeels uit een vlakte, de werkloosheid is er al even hoog, de uitzichtloosheid al even groot en de mensen zijn er al even geïsoleerd en op zichzelf.’)
Stan van Houcke ontmoette er Kees Francke.
—
Tot uitgever Michiel Houdijk mij kennis liet maken met gedichten van Kees Francke had ik nog nooit van hem (Cornelius Lein Francke) gehoord. Ik kende ook zijn mail art niet. Michiel Houdijk schoof mij over tafel een stuk of vier gedichten toe. Veel tijd om ze te lezen was er niet. We waren in gesprek. Het ging over literatuur. De uitgever vertelde dat hij zich meer op literatuur wilde gaan toeleggen. De gedichten van Kees Francke zouden zijn eerste stap in die richting worden. Hij was door vrienden van de vroeg overleden beeldend kunstenaar/dichter op het spoor van zijn werk gezet.
—
West Mongoolse Gezangen telt 98 gedichten: de gedichten ‘West Mongolia’ 1 t/m 96, het inleidende ‘Zelfpraat’ en het uitluidende ‘Waarom ik geen dichter ben’. De meeste genummerde gedichten refereren aan het West-Mongoolse Groningen, de laatste aan Zeeland, waar Kees Francke de laatste jaren van zijn leven woonde.
De dichter is een observator. Hij schrijft wat hij ziet. Kees Francke lijkt zich nauwelijks te bekommeren om vorm, het gaat hem om beelden en klanken.
West Mongolia 22
Zee van klei
kielzog van meeuwen
achter een tractor
een torenvalk kan bij windkracht zeven
altijd nog even stilstaan in de lucht
de bakker in het dorp
houdt mijn brood voor mij vast
zodat ik rustig kan wachten
tot de bui voorbij is
In bijna elk gedicht sporen van de mens. Soms een specifiek mens.
West Mongolia 15
Aandoenlijk
vol vertrouwen
spreidt de rabarber
haar olifantsoren
motregennat
zachtjes wiebelend
in de wind
zij weet niet
dat ik niet koken kan
Of zal ik
voor deze ene keer
mijn tante vragen om een recept?
Steeds dat knipogen:
West Mongolia 53
Niet sentimenteel worden
maar als je zo met je handen
wroet in de vochtigwarme aarde
is het moeilijk niet te voelen
dat je knielt op een enorme
levengevende bol, de natte
droom van een mestkever
—
De seizoenen verstrijken en met de seizoenen de jaren. Het ongenoegen groeit tussen de regels door. Vanaf ‘West Mongolia 85’ woont Kees Francke niet langer in Groningen maar in Zeeland. Het helpt niet. Hij vindt niet. De stilte is ver te zoeken.
‘Inmiddels was hij naar de al even platte uitgestrektheid van Zeeuws-Vlaanderen verhuisd. Ook daar was hij op zoek geweest naar een leeg grensgebied. Groningen was voor hem te vol geworden […]’
(uit: Dat blijft geheim: reizen door Nederland – Stan van Houcke)
—
In Dat blijft geheim: reizen door Nederland staat dat Kees Francke zijn in Zeeland geschreven gedichten ‘Zeeuwse haaikoeien’ noemde. Naar de haiku. Inderdaad, zijn gedichten zijn door seizoenen geleide ogenblikservaringen (die in Zeeland gesitueerde overigens minder dan de Groningse). Maar ook meer dan dat. Kees Francke reflecteert. Relativeert. Becommentarieert.
In Waarom ik geen dichter ben relativeert hij de toegevoegde waarde van generaties dichters:
[…]
Nu we het toch over poëzie hebben
hooguit een
binnensmonds mompelen
de vraag lijkt me altijd
al bijna tweehonderd jaar nu:
hoe na Hölderlin gedichten schrijven?
veelzeggend genoeg
lijken weinig poëten
hiermee te zitten
(H. was natuurlijk een Duitser
en zeer duister)
[…]
Hij doet dat vaker. Mensen die de toon aangeven opvoeren om zijn gedichten een grotere reikwijdte te geven. Hij is de haiku voorbij.
Misschien is hij toch meer verwant aan de typische Mongoolse boventoonzang. Solo meerstemmig zingen. Ondertoon en melodie tegelijk laten klinken. Dat is wat Kees Francke doet.
—
Johan Everaers en Paul van Soest droegen zorg voor het postuum verschijnen van de gedichten van Kees Francke. Dat de een niet wist dat de ander over de complete verzameling gedichten beschikte en daardoor aan het aanvullen sloeg, is uiteindelijk bijzaak (Paul van Soest memoreerde het in CTV Zeeland).
(Johan Evaraers is ook degene die Stan van Houcke op de hoogte brengt van het overlijden van Kees Francke:
‘Vele jaren na deze tocht ontving ik een brief van Johan Everaers uit Noordgouwe, een dorpje op Schouwen-Duiveland. Hij schreef me dat zijn vriend Kees Francke, die ik in Oost Groningen had ontmoet, in juni 2002 aan een hartstilstand was overleden, “enkele dagen voordat hij in Aardenburg zou debuteren als declamator van eigen gedichten”.
(uit: Dat blijft geheim: reizen door Nederland – Stan van Houcke))
Ik kan me voorstellen dat ze tevreden zijn over de wijze waarop West Mongoolse Gezangen is vormgegeven. Met het oog op zijn mail art sneed Kees Francke stempels. Daar liet grafisch ontwerper Otto Mende zich door inspireren. En hij gebruikte zijn beer. De grote beer, zo goed als zijn handtekening.
West Mongoolse Gezangen 1995-1998
Kees Francke (Cornelius Lein Francke)
Rotterdam: Trichis, 2016
ISBN 978-94-92077-38-7