(recensie – door Liliane Waanders)
Tien jaar geleden, toen Rotterdam herdacht dat het bombardement 65 jaar daarvoor diepe wonden in de stad sloeg, portretteerden Anna Enquist, Antoine Uitdehaag en Anne Vegter zeven slachtoffers in evenzovele monologen. Een van hen is Leendert – dat was althans de naam die Anna Enquist hem gaf – oppasser in wat ten tijde van het bombardement de Rotterdamsche Diergaarde heette.
Anna Enquist laat Leendert verhalen over de bommen en de brand die ook de Rotterdamsche Diergaarde troffen. Ze laat hem verontwaardigd zijn over hoe de directeur van de Diergaarde zijn dieren verraadde, en opgelucht over de vrijheid en het leven dat sommige dieren gegund wordt. Dat hij struisvogels op de Coolsingel – aan die waarneming dankt de bundel monologen die vier jaar later verscheen de titel Struisvogels op de Coolsingel – ziet stappen, doet hem goed.
Aan die Leendert moest ik denken toen ik in Rotterdam 14 mei 1940: de ooggetuigen, de foto’s – de vorige maand verschenen herziene en uitgebreide versie – het ooggetuigenverslag las van Janus van den Berg. Janus die als zeventienjarige jongen begon bij de fazantjes, eindigde bij de grote dieren en voorkwam dat leeuw Tom de kogel kreeg.
In grote lijnen komt wat Janus van den Berg meemaakte overeen met wat Anna Enquist Leendert laat overkomen. Maar duidelijk is dat zij zich artistieke vrijheden veroorlooft.
Dat wordt nog eens bevestigd als ik Een aap op de wc: een dierentuin in oorlogstijd van Joukje Akveld lees. Dan blijkt wat Janus van den Berg zich herinnert – terwijl een geheugen niet blind vertrouwd mag worden – dichter bij de waarheid te liggen dan het dramatische relaas van Leendert.
—
Een aap op de wc: een dierentuin in oorlogstijd is een – door Martijn van der Linden geïllustreerd – non-fictie boek voor kinderen. Maar voor wie wil weten hoe de dieren in de Rotterdamsche Diergaarde de oorlog al dan niet doorkwamen, doet dat er niet toe. Dan is het een goed boek voor iedereen.
Met Een aap op de wc schreef Joukje Akveld een geschiedenis van de Rotterdamsche Diergaarde / Diergaarde Blijdorp. Een geschiedenis waarin de nadruk ligt op (de gevolgen van) bombardement en brand en de schermutselingen die eraan vooraf gingen. Een geschiedenis waarin het uiteindelijk om de dieren gaat.
Voordat er bommen vielen en brand uitbrak, was de Rotterdamsche Diergaarde een druk bezochte dierentuin in een stad waar de stilte steeds verder te zoeken was. Er woonden dieren die bijna allemaal wisten wat het betekende om in het wild te leven.
Die dieren, tot de naamloze pantserkrokodillen aan toe, worden door Joukje Akveld en Martijn van der Linden (hij leerde dieren tekenen in Diergaarde Blijdorp las ik nog niet zo lang geleden toen ik Stem op de okapi, dat hij samen met Edward van de Vendel maakte, las) geportretteerd. Hun wezen, hun eigenaardigheden en hoe zij het hadden in de dierentuin.
Net als veel andere dierentuinen stond ook die van Rotterdam in de jaren veertig van de vorige eeuw nog in de kinderschoenen. Liever liet men er enkele exemplaren van zoveel mogelijk soorten zien, dan populaties in een min of meer natuurlijke habitat. Maar als de ruimte tussen het spoor, Diergaardesingel, Kruiskade en Kruisstraat te klein wordt, ziet de directeur zijn kans schoon. Hij weet zijn bestuur ervan te overtuigen dat het voor de dieren en voor de centen beter is om te verhuizen naar een plek buiten de stad, om daar de mooiste, beste en modernste dierentuin van het land te bouwen.
Maar nog voordat van een verhuizing sprake is, vallen de bommen en begint het te branden. Minutieus doet Joukje Akveld verslag van hoe Rotterdam begin mei 1940 onder vuur kwam te liggen. Dan is Een aap op de wc even geen boek over dieren meer, maar een boek over de oorlog. De oorlog die ook de dierentuin treft.
Sommige dieren vinden een veilig heenkomen, andere moeten in veiligheid gebracht worden – vandaar ‘een aap op de wc’ – maar er zijn er ook die eenmaal uit hun kooien een gevaar vormen voor de mens en daarom doelbewust het leven moeten laten.
Als het directe gevaar geweken is – dat Rotterdam zwaar getroffen is, wordt in Een aap op de wc natuurlijk niet onvermeld gelaten, net zoals niet geheimzinnig gedaan wordt over de situatie waar Nederland na het bombardement in verzeild is geraakt – wordt er toch nog verhuisd naar de polder Blijdorp.
Dat dat niet zomaar ging – verhuizen niet en een dierentuin runnen in oorlogstijd ook niet – daarover gaat het laatste deel van Een aap op de wc, waarin ook weer heel veel aandacht is voor de afzonderlijke dieren. In dat laatste deel krijgen ook de twee pantserkrokodillen eindelijk een naam: Hakuna en Matata.
Hakuna en Matata waren de langst levende getuigen van wat er in de Rotterdamsche Diergaarde / Diergaarde Blijdorp gebeurde. Op 19 juli 2014 overleed Matata. Vlak voordat Een aap op de wc naar de drukker ging, stierf ook Hakuna. Toen was er in Diergaarde Blijdorp geen enkel dier meer dat kon navertellen hoe het in de oorlog was.
—
Joukje Akveld laat weinig fictie in haar boek toe. Ze houdt zich aan de feiten, en maakt daar een gelaagd en duidelijk gestructureerd verhaal van. Daar waar het haar aan feiten ontbrak, koos ze ervoor om ‘met de stukjes die er wel zijn te bedenken hoe het is gegaan.’ Maar het meeste – alles over de dieren – is echt gebeurd.
Wat Janus van den Berg zich herinnert is ook allemaal echt gebeurd. Dat het een ooggetuigenverslag is, maakt niets uit. Daar waar herinneringen niet stroken met de werkelijkheid, wordt iets anders duidelijk. Frits Baarda schrijft daarover in de inleiding van Rotterdam 14 mei 1940: de ooggetuigen, de foto’s:
‘De ontmoetingen met ooggetuigen sterken mijn overtuiging dat geschiedschrijving pas volledig is als de slachtoffers aan het woord zijn gelaten. Hun verhalen leggen feilloos de krachten en zwaktes van mensen bloot. Een bombardement doet een beroep op het overlevingsinstinct, maar ook op het moreel. De een blust drie dagen achtereen branden, de ander maakt zich meester van een paar schoenen. Maar échte helden en échte schurken, waren die meidagen ook in Rotterdam dungezaaid. De meesten probeerden te overleven en er daarna het beste van te maken.’
Er moesten onder de druk van de omstandigheden besluiten genomen worden. Janus van den Berg herinnert zich:
‘Achttien bommen vielen er. Zonder aarzelen liep ik naar het leeuwengebouw. Heel de boel was ingestort, de leeuwen en tijgers stonden verbaasd achter de hekken. Tot hun nek in het puin. De militaire commandant kwam en overzag de ravage. Om half twaalf gaf hij het bevel: alle roofdieren doodschieten. Hij was bang dat ze bij een nieuw bombardement de stad in zouden vluchten. Alleen Tom en een tijger met haar twee jongen mochten van hem blijven leven. De militairen staken hun lopen door de tralies en schoten de dieren dood.
Ik zag het met eigen ogen gebeuren, ik wilde het gewoon zien. Op het moment zelf voel je niets, want luister eens, dan moet het. De emoties waren niet zo hevig als je zou denken. Natuurlijk, het was verschrikkelijk, je had de dieren zo goed gekend. Maar aan de andere kant, het was zo groot wat er gebeurde, zo’n oorlog, dan tellen kleine emoties niet.’
In Een aap op de wc komt dat moment natuurlijk ook voor. In het hoofdstuk ‘Sultan en de anderen’ staat dit:
‘Hij [de dierentuindirecteur, LW] zag de zwaar beschadigde roofdierengalerij. Het was een wonder dat de roofdieren nog leefden, had een van de oppassers gezegd. Ze hadden het plafond op hun kop gekregen. Tussen de brokstukken liepen ze nerveus rond. Die oppasser zei ook: “Alle roofdieren zijn binnen, maar de schade is veel groter dan na die beschieting in de eerste oorlogsnacht. We weten niet of de dieren nog veilig zijn.”
Wat de oppasser eigenlijk bedoelde was: we weten niet of de mensen nog veilig zijn. Als de roofdieren konden ontsnappen, waren ook de mensen in gevaar. Niet alleen de oppassers en de Nederlandse militairen in de dierentuin, maar alle mensen in de stad.
Dat zei de oppasser allemaal niet. Het was ook niet nodig, de directeur had het zo ook wel begrepen. En hij begreep nog iets: hij moest een beslissing nemen. De moeilijkste beslissing uit zijn carrière als dierentuindirecteur.
Hoe groot was het risico dat er opnieuw bommen op de dierentuin zouden vallen en de roofdieren zouden ontsnappen? En mocht hij dat risico nemen. Die vragen stelde de directeur aan de commandant van de Nederlandse militairen die naar de dierentuin was geroepen. Te groot, zei de commandant. En: Nee, uitgesloten.
De directeur knikte. Eigenlijk had hij die antwoorden ook wel geweten. […]
Negen tijgers, vier panters, zeven leeuwen en leeuwinnen, drie jaguars, een poema, twee kraagberen en de bruine beren Hans en Grietje werden door Nederlandse militairen afgeschoten. De oppassers stonden er zwijgend bij. Het enige wat ze konden doen was toezien hoe de dieren snel en pijnloos werden afgemaakt. […]: een paar dieren mochten blijven leven. Vier jonge leeuwen, een tijgerin met twee welpen, een goudkat, een beermarter en vier prairiewolven ontsprongen de dans omdat ze het geluk hadden tijdelijk ergens anders te zijn ondergebracht, of omdat ze nog te klein waren om gevaarlijk te zijn.’
Ook Anna Enquist zadelt de dierentuindirecteur op met het dilemma, en laat Leendert er een mening over hebben:
‘Vandaag zag hij [de dierentuindirecteur, LW] bleek. Hij wilde ons spreken in de voederkeuken, zodat de dieren het niet zouden horen, dacht ik.
Als het schieten aanhield, zei hij…
Als er meer bommen gingen vallen, zei hij…
Als de brand zou doorzetten, zei hij…
Dan zouden we de dieren moeten doden. Leeuwen, panters, tijgers in kooien, door vlammen omringd – dat gaat niet, dat is een marteling die hij, de directeur niet op zijn geweten wilde hebben.
Vrijlaten, dacht ik, wat zou het heerlijk zijn om onze dieren eindelijk los te laten, te zien hoe ze zich schrander en koninklijk in veiligheid brachten langs de Maasoever, in de polder, in het Kralingse Bos.
Vrijlaten zou onverantwoord zijn, zei hij ernstig. De hoefdieren, de apen, de vogels wel.
De roofdieren niet.
Ik zal jullie een wapen brengen, zei hij, als het zover is. Hij keek de hoofdoppasser aan: “Jij moet het doen, Bijl. Ik reken op je. Het kan niet anders.”
[…]
Niemand van ons ging die nacht naar huis. We waakten, we wachtten op de terechtstelling van de dieren.
[…]
De directeur had zijn tuin verraden en Bijl heulde met hem mee. Vanmiddag kregen de dieren extra porties voer, om ze loom, lui en onachtzaam te maken. Daarna ging Bijl de kooien langs.
Er zat zeker een demper op het wapen, wan ik hoorde slechts een doffe knal.
Dan het wegglijden van een zwaar dierenlijf tegen de stenen vloer, dan het rammelen van de volgende kooideur.
Ik zou mij tot het uiterste verzetten als ik hier de baas was. Nooit zou ik mijn dieren een haar krenken, ik verdween nog liever zelf met ze in de vlammen.’
Na het lezen van ‘Leendert’, Rotterdam 14 mei 1940: de ooggetuigen, de foto’s en Een aap op de wc heb ik wel ongeveer een beeld van hoe het gegaan is. En realiseer ik me juist door de verschillen tussen de verhalen hoe waar het is wat Frits Baarda schrijft: ‘Een bombardement doet een beroep op het overlevingsinstinct, maar ook op het moreel.’ Daar staat Rotterdam elk jaar op 14 mei om drie voor half twee bij stil. Dit jaar deed de stad dat voor de vijfenzeventigste keer.
Struisvogels op de Coolsingel: 7 monologen
Anna Enquist, Antoine Uitdehaag en Anne Vegter
Rotterdam: Douane, 2009
ISBN 978-90-72247-20-9
Rotterdam 14 mei 1940: de ooggetuigen, de foto’s
Frits Baarda
Bussum: Thoth, 2015
ISBN 978-90-6868-676-0
Een aap op de wc: een dierentuin in oorlogstijd
Joukje Akveld, illustraties: Martijn van der Linden
Hoorn: Hoogland & Van Klaveren, 2015
ISBN 978-90-8967-177-6