Zij zat terneer en wie daar langs haar ging
zag dat zij haar handen streng gevouwen hield.
Voor wie of wat? Werd het kruis dat hoog hing
waar zij zat en bad door haar gebed bezield
of sprak het dode hout tot haar, de stomme steen,
de hoge muren en het gewelf dat boog in zijn gotiek
en heel het bouwwerk dat was opgericht voor een
geest die leefde in haar ziel; zag zij wat het publiek
niet zag, bad zij om vergeving, vroeg zij een gunst,
ging zij op reis of kwam zij tussen twee taken door
en wachtte thuis haar droeve man, haar zieke zoon?
De blik van de toeristenstroom gleed langs de kunst
en zag niet dat zij opstond en een kruis sloeg en voor
de menigte uit verdween, een glans rondom haar kroon.
Rien Vroegindeweij
Uit: Later wordt alles echter (2009)