(door Liliane Waanders)
Als ik het persbericht van Poetry International moet geloven is de 46e editie de meest succesvolle sinds de viering van het veertigjarig bestaan. Er kwamen 4100 bezoekers, en dat is volgens de festivalorganisatie bijna tien procent meer dan vorig jaar.
Die cijfers zeggen mij niets zolang ik niet weet hoe er geteld is. Zelf bezocht ik 23 programmaonderdelen (voor drie daarvan had ik een vrijkaartje, zeven waren vrij toegankelijk – waaronder de vier galeries die ik in het kader van de Language & ART Gallery Tour bezocht, en voor de overige dertien gebruikte ik mijn passe-partout): ben ik een van die 4100 bezoekers of 23?
Ik weet niet of 4100 bezoekers (of 4100 bezochte programmaonderdelen) veel is. Wat mij vooral opviel was het grote aantal lege stoelen. Eigenlijk was alleen de openingsavond zo druk bezocht als je bij een festival als Poetry International zou mogen verwachten.
(Onder andere omdat ik dacht dat het toch wel uitverkocht zou zijn, deed ik nooit eerder een poging kaarten voor Poetry te bemachtigen. Ik dacht dat het zoiets was als Pinkpop, Lowlands of het Filmfestival, wat de toeloop van publiek betreft.)
Veel zien in korte tijd, dat is voor mij de essentie van een festival. In die zin heb ik het dus goed gedaan. Dat ik niet alles gezien heb wat ik wilde zien, ligt niet helemaal aan mij. Dat lag ook aan de programmering. (Sommige dichters daarentegen kwamen zo vaak op mijn pad, dat hun poëzie me bekend voor begon te komen.)
Wat ik ook met een festival associeer is: gezellige drukte. Wat mij betreft gonsde het te weinig na afloop van voorstellingen.
(Eigenlijk best veel kanttekeningen, voor iemand die er pas voor de eerste keer bij was…)
Maar ik heb me wel vermaakt!
Ik schoot in de lach toen Pierre Alferi zich tijdens het voordragen van een gedicht versprak. Waar tante Isabelle stond, las hij tante Elisabeth. Ik lachte omdat ik zijn tante Elisabeth ken.
Door Lev Rubinstein realiseer ik me hoeveel talent er met het opdoeken van de kaartcatalogus verloren is gegaan. Ik heb nu al spijt dat ik de Engelse vertaling van zijn gedichten niet gekocht heb.
Ik had Barbara Köhler in ruil voor haar Penelope wel een hoestbonbon willen geven. Zo breathtaking vond ik haar poëzie.
Naarmate het festival vorderde, kreeg ik zo veel handigheid in het simultaan lezen en luisteren dat ik tijdens de voordrachten van Hester Knibbe, Els Moors, Tonnus Oosterhoff en Peter Verhelst gedesoriënteerd naar het scherm staarde op zoek naar de Nederlandse vertaling.
Kenneth Goldsmith bracht mij op het briljante idee een dag lang alles te noteren wat ik tegen poes Maus zeg.
Ik ga proberen iemand te verleiden om samen met mij eens iets te vertalen. Ik hoop dat we het dan net zo aardig oneens zijn als Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet.
Af en toe kijk ik even uit het raam of Togara Muzanenhamo – nog vier weken mijn overbuurman – thuis is. Als het licht niet brandt, is dat niet erg. Dan is hij vast naar Friesland om onderzoek te doen voor zijn gedicht over de Elfstedentocht van 1986.
Al wil dat dus niet zeggen dat ik vind dat alles en iedereen aan mijn verwachtingen voldeed en de programmaonderdelen allemaal even goed uit de verf kwamen (en kan nu eindelijk iemand mij eens uitleggen wat dat affiche voorstelt, en wat dat met poëzie – en/of language, art en reasons to be cheerful – te maken heeft?)
De 46e editie van Poetry International is voorbij – op naar de 47e, die op de opening na niet meer in de Rotterdamse Schouwburg plaats zal vinden (dat is pas nieuws!) – maar ik ben er nog niet klaar mee. Ik heb nog wat boeken/bundels – ik kocht er een stuk of zestien – te gaan. En de dichters die niet in mijn programma pasten (en degenen waar ik geen genoeg van kan krijgen), ga ik alsnog/nog een keer digitaal bekijken. Maar erover uitgeschreven ben ik bij dezen wel.